-
1 Dame
Dame〈v.; Dame, Damen〉♦voorbeelden: -
2 Kartenspiel
-
3 Gebetbuch
-
4 Karte
Karte〈v.; Karte, Karten〉2 (prent)briefkaart, ansicht♦voorbeelden:nach der Karte essen • à la carte eten3 die Karten abheben • de kaarten afnemen, couperen〈 figuurlijk〉 seine Karten aufdecken, offen legen, (offen) auf den Tisch legen • de kaarten op tafel gooien, zijn kaarten blootleggenjemandem die Karten legen • iemand de toekomst voorspellenKarten spielen, 〈 informeel〉dreschen, kloppen • kaarten, kaartspelen, een kaartje leggen〈 figuurlijk〉 mit gezinkten Karten spielen • kromme gangen gaan, vals spelen -
5 Blatt
〈o.; Blatt(e)s, Blätter〉♦voorbeelden:das Blatt hat sich gewendet • de tijden zijn veranderddas steht auf einem anderen Blatt • dat is een ander verhaal, een verhaal apart -
6 Dorf
〈o.; Dorf(e)s, Dörfer〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 die Welt ist (doch) ein Dorf! • wat is de wereld toch klein!〈 informeel〉 du bist wohl vom Dorf! • wat ben je een boer(enkinkel)!jemand stammt vom Dorf • iemand komt van het platteland -
7 Buch
〈o.; Buch(e)s, Bücher〉♦voorbeelden:das Goldene Buch • het Gulden Boek〈 informeel〉 ein schlaues Buch • een geleerd, interessant boekdie Bücher führen • de boeken bijhouden, boekhoudenhinter, über den Büchern sitzen • achter de boeken zittenein Lehrer, wie er im Buche steht • een volmaakte, echte leraardas ist für mich ein Buch mit sieben Siegeln • dat blijft voor mij een boek met zeven zegelen, een gesloten boekzu Buch(e) stehen • te boek staanwie ein Buch reden • welbespraakt zijn -
8 Daus
Daus1〈m.; Dauses, Dause〉 〈 verouderd〉♦voorbeelden:¶ ei der Daus! was der Daus! • wel alle duivels!————————Daus2〈o.; Dauses, Däuser of Dause〉 〈 sport en spel〉 -
9 Rot
〈o.; Rot, Rot; informeel meervoud Rots〉♦voorbeelden: -
10 drücken
drücken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:einen Rekord drücken • een record brekendie Schulbank drücken • naar school gaanSorgen drücken ihn • zorgen drukken op hem, hij gaat onder zorgen gebukt2 Karten drücken • kaarten terzijde schuiven, ecarteren♦voorbeelden: -
11 spielen
spielenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉2 glinsteren, schitteren, schijnen4 gebruik maken (van), doen gelden♦voorbeelden:1 Ball spielen • ballen, met de bal spelenBillard spielen • biljartenDame spielen • dammenden Gastgeber spielen • als gastheer optreden, voor gastheer spelenKarten spielen • kaarteneine Schallplatte spielen • een plaat spelen, draaienein Spiel spielen • een spelletje doen, spelenden Unschuldigen spielen • de onschuldige uithangen〈informeel; figuurlijk〉 was wird hier gespielt? • wat is (er) hier aan de gang?3 ins Grüne spielen • naar groen, het groene zwemendie Phantasie, Fantasie spielen lassen • de fantasie de vrije loop laten♦voorbeelden:sich um sein Vermögen spielen • zijn vermogen verspelen
См. также в других словарях:
Spiel — 1. A grundehrlichs Spiel, sägt der Hämmerle von Aalen. (Aalen.) 2. Am Ende des Spiels wartet der Teufel. Engl.: Gaming has the devil at the bottom. 3. Am Spiel erkennt man, was in einem steckt. – Petri, II, 14. 4. An ein schön Spiel denkt man… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon